Als sluitstuk van mijn opleiding Toegepaste psychologie koos ik, Mina, om in te zoomen op kankerzorg en seksuele gezondheid. Het is tijdens mijn stage bij ‘Kom op tegen Kanker’ dat mijn interesse voor dit onderwerp aangewakkerd werd. Ik werkte onder andere met een Brusselse lotgenotengroep voor (ex-)kankerpatiënten met een migratieachtergrond, ‘Inak’ genaamd. Ik merkte al snel op dat er weinig data te vinden zijn over kankerzorg en seksuele gezondheid bij minderheden. Daarom vond ik het hoog tijd om ook de stem van vrouwelijke (ex-)kankerpatiënten met Marokkaanse en Turkse roots te laten horen. Zo besloot ik om diepte-interviews af te nemen bij deze vrouwen. Mijn doel was om hun zorgnoden in kaart te brengen. De beoogde doelgroep waren vrouwen tussen 45 en 54 jaar. Het was voor mij evident om hierbij rekening te houden met de gelaagdheid van hun identiteit. Het feit dat ik zelf een vrouw met Marokkaanse roots en moslima ben, leek drempelverlagend te werken. Ik probeerde als native onderzoeker te achterhalen of gender, cultuur, etniciteit en religie voor deze vrouwen een rol spelen bij de bespreekbaarheid van seksuele gezondheid met zorgverleners. Ik neem jullie graag mee op een wandeltocht langs de bevindingen van mijn onderzoek. 😊
Etnische (on)gelijkheid
Ik maakte een opvallende ontdekking tijdens een literatuurstudie rond borstkanker. Zo blijkt dat bij vrouwen in Marokko en Turkije borstkanker het meest optreedt tussen 40 en 49 jaar. De oorzaken hiervan heb ik binnen dit onderzoek niet kunnen achterhalen. Wel kwam ik te weten dat de vroegtijdige opsporing voor borstkanker in Marokko en Turkije hierdoor vanaf 40 jaar begint tegenover 50 jaar in België. Hoewel ik me tijdens het veldonderzoek niet beperkt heb tot één type kanker, waren zoals verwacht de meeste vrouwen die ik ondervroeg (ex-)borstkankerpatiënten. Hun gemiddelde leeftijd bij diagnose was 44 jaar, wat toch opmerkelijk jong is. Om te zorgen voor meer etnische gelijkheid in de kankerzorg lijkt het aangewezen om te onderzoeken of etniciteit hierbij mogelijks een rol speelt. Het is immers zo dat het Belgische vroeg opsporings- en preventiebeleid nauwelijks of geen rekening lijkt te houden met etnische verschillen.
Taboe voor wie?
Het is maar de vraag voor wie het bespreken van seksuele gezondheid het grootste struikelblok is? Is dit het moeilijkst voor de zorgverleners of eerder voor de patiënten met Marokkaanse en Turkse roots? Uit voorgaand onderzoek blijkt dat zorgverleners taal, etniciteit, cultuur en religie hierbij als belangrijke obstakels ervaren. Dit wordt ook bevestigd door de vrouwen in dit onderzoek. Als vrouwen van de tweede generatie Marokkaanse en Turkse migranten beheersen zij de Nederlandse taal voldoende en beschikken zij over de nodige gezondheidsvaardigheden. Toch was er bij zorgverleners sprake van aannames over religie en cultuur. De vrouwen klaagden over hun ‘handelingsverlegenheid’ op het vlak van seksualiteit. De zorgverleners leken aan te nemen dat moslima’s niet open zouden staan voor een gesprek over seksualiteit, wat duidelijk ontkracht werd door de vrouwen in kwestie. Deze vrouwen lijken net een zeer nuchtere kijk te hebben op seksualiteit. Ze hekelden het feit dat ze zelf in een taboe- of hshoemacultuur zijn opgegroeid. Zo gaven ze aan dat er bij hen thuis weinig ruimte was om openlijk te spreken over dergelijke topics. Als volwassen vrouwen rukken zij zich nu los van deze hshoemacultuur en weigeren ze erin mee te gaan. Ze benadrukken dat er binnen de religie wel openlijk kan gesproken worden over seksualiteit. Meer nog, ze willen dat zorgverleners het gesprek met hen hierover openlijk aangaan.
Meer gender- en religie-sensitieve zorg betekent meer oog voor de mens achter de patiënt
Zie mij als vrouw eerst
Verder blijkt uit dit onderzoek dat vrouwen van Marokkaanse en Turkse herkomst na een kankerdiagnose vooral willen gezien en gehoord worden als vrouw. Hun vrouw-zijn en vrouwelijkheid voorop stellen is dan ook een cruciaal element in hun zorgtraject. Ze willen meer aandacht voor de gevolgen van de ziekte op hun lichaamsbeeld en hun relatie. Ook daar zit nog een brede marge voor hulp! 😊
Hoe meer rekening wordt gehouden met de gelaagdheid van de identiteit van deze vrouwen, hoe beter de kwaliteit van zorg
Religie-sensitieve psychosociale ondersteuning
Voor vrouwelijke (ex-)kankerpatiënten van Turkse en Marokkaanse herkomst blijkt religie een grotere rol te krijgen na de diagnose. Ze putten hier steun en kracht uit en gebruiken het als coping-strategie. Een zorgaanbod op maat van moslima’s wordt duidelijk beschouwd als een meerwaarde wat betreft psychosociale ondersteuning omtrent seksualiteit na kanker. Enkele vrouwen gaven bijvoorbeeld aan zich comfortabeler te voelen om geholpen te worden door moslimpsychologen. Belangrijk hierbij is dat deze voorkeuren geen harde eisen zijn maar eerder vragen naar aanvaarding zonder vooroordelen. Er blijkt nog heel wat werk aan de winkel te zijn maar niets van dit alles is onhaalbaar. Laat de stemmen van deze vrouwen niet ongehoord blijven. Laten we samen meer opkomen voor ieders rechten en noden! 😊
Wie ben ik?
Hallo! Mijn naam is Mina Labsir. Ik ben een 45-jarige vrouw met Marokkaanse roots. Ik sta al sinds eind jaren negentig in het onderwijs als leerkracht islamitische godsdienst. Omdat ik levenslang leren hoog in het vaandel draag, koos ik ervoor om op latere leeftijd toegepaste psychologie te studeren met als afstudeerrichting klinische psychologie. De relatie tussen ziekte en gezondheid en met name vrouwengezondheid heeft me altijd erg geïnteresseerd. Via die interesse kwam ik uit op het thema seksuele gezondheid bij moslima’s met kanker. Door op onderzoek uit te gaan, ontdekte ik Isala die, net als ik, pleit voor het doorbreken van taboes. Vrouwen hun eigen verhaal laten vertellen, daar wil ik voor gaan.