Wie zie jij voor je wanneer je aan een wetenschapper denkt? Ik moet toegeven dat, wanneer ik mijn ogen sluit, er nog steeds een hardnekkig stereotype beeld van een witte, mannelijke wetenschapper van middelbare leeftijd in een laboratoriumjas naar voren komt. En ik ben niet alleen: een studie toont aan dat studenten wetenschappers zien als – je raadt het al – een witte man van middelbare leeftijd in een laboratoriumjas. Ik ging hiermee aan de slag tijdens mijn masterproef en vertel jullie graag meer!
Nu, wat kunnen we aan dit achterhaalde beeld doen? Eén mogelijkheid is dat universiteiten en hogescholen vrouwelijke onderzoekers inzetten tijdens wetenschapscommunicatie. Door aan het brede publiek te tonen dat je evengoed als vrouw een wetenschapper kan zijn, kunnen we stereotypen doorbreken en misschien wel vrouwelijke scholieren inspireren om ook een wetenschappelijke opleiding te volgen. Klinkt gemakkelijk, toch?
Helaas is het niet zo evident om dit zomaar van vrouwelijke onderzoekers te verwachten. Een studie gepubliceerd in Nature in 2020 wees al op dit probleem: vrouwelijke onderzoekers in STEM-beroepen (Science, Technology, Engineering, Mathematics) worden na wetenschapscommunicatie vaak gestereotypeerd als gemeen, ongeloofwaardig en beoordeeld op hun uiterlijk. Dit maakt vrouwelijke STEM-onderzoekers, aldus de auteurs van deze studie, extra kwetsbaar wanneer ze aan wetenschapscommunicatie doen.
Voor mijn afstudeerproject in de masteropleiding filosofie werkte ik een jaar samen met wetenschapscommunicator Julie De Smedt. Zij vertelde me dat ze regelmatig te horen krijgt van vrouwelijke onderzoekers dat ze niet serieus worden genomen als expert tijdens wetenschapscommunicatie. En zo was de probleemstelling voor mijn thesis geboren. Samen onderzochten we de ervaringen van 10 vrouwelijke onderzoekers in Vlaanderen met kennisonrecht en getuigenisonrecht tijdens wetenschapscommunicatie. Met andere woorden: hoe zij als expert-onderzoekers niet serieus worden genomen wanneer ze over hun onderzoek communiceren naar de buitenwereld. We deden dit aan de hand van twee focusgroepen en vier diepte-interviews en ik vertel jullie graag meer over onze bevindingen.
Onze studie toont aan dat vrouwelijke onderzoekers tijdens wetenschapscommunicatie op vier verschillende manieren niet serieus worden genomen. Ze worden ten eerste door luisteraars onderworpen aan een hoge bewijslast. Een onderzoeker vertelde bijvoorbeeld dat ze na een lezing herhaaldelijk niet-inhoudelijke opmerkingen kreeg van dezelfde leden van het publiek, gericht op haar identiteit als hoofddoekdragende moslima. Ten tweede merken ze dat er mensen zijn die helemaal niet luisteren naar wat ze te vertellen hebben. Een voorbeeld hiervan zijn leden van het publiek die opmerkingen geven en vragen stellen die al tijdens hun wetenschappelijke toelichting beantwoord werden.
Verder krijgen ze ook te maken met luisteraars die op subtiele manieren hun expertise in twijfel trekken. Een onderzoeker vertelde dat, door haar migratieachtergrond, haar wetenschappelijke inzichten vaak worden gereduceerd tot persoonlijke ervaringen: “Tijdens de introductie, en vervolgens in de slotopmerkingen en de bedankjes bleef de moderator me bedanken voor het delen van mijn ervaringen en emoties. Ik heb haar een keer gecorrigeerd en gezegd dat ik hier ben om kennis te delen op basis van onderzoek en degelijk werk”.
Hun expertise wordt ten slotte ook op eerder expliciete manieren ontkend. Er was bijvoorbeeld een onderzoeker die op een kinderlijke manier werd aangesproken als ‘meisje’ tijdens een publieke lezing. En dan was er nog een mannelijke journalist die zijn frustraties op een onderzoeker afreageerde door haar in een hoek te dwingen die niets met haar onderzoek te maken had: “En dan heb ik echt één heel kut moment gehad met (..) als interviewer. Ik merkte dat hij zijn frustratie als man, zeg maar, heel erg bij mij probeerde neer te leggen. Dus hij begon ook echt over de vraag (..). Wat begon als een onderzoek naar een brede stelling over (..), ging helemaal richting (..)”
Deze onderzoeker vertelde dat dit haar ter plekke aan het huilen maakte. Ook voor andere onderzoekers ging dit gepaard met negatieve gevoelens van verdriet en onzekerheid, maar ook frustratie en irritatie. Verder gebruiken vrouwelijke onderzoekers strategieën om zichzelf te beschermen door specifieke personen/organisaties te vermijden, met collega’s te overleggen wie aan wetenschapscommunicatie gaat doen, ervaringen na te vragen over een specifieke vorm van wetenschapscommunicatie en elkaar te ondersteunen na negatieve ervaringen. Verder hanteren ze strategieën om serieus genomen te worden, zoals zelfzeker spreken, vriendelijk blijven en hun expertise op voorhand heel duidelijk communiceren.
Waar de onderzoekers uit de Nature studie op wezen, bevestigt onze studie ook: vrouwelijke onderzoekers worden vaak niet serieus genomen tijdens wetenschapscommunicatie, en bevinden zich hierdoor in een kwetsbare positie.
Wat kunnen hogeronderwijsinstellingen en wetenschapscommunicatie-organisaties doen?
We gingen vervolgens ook na wat de onderzoekers die dit hebben meegemaakt nuttig en belangrijk vinden om een sociale verandering teweeg te brengen. Ze zagen bijvoorbeeld allemaal wel een rol voor reactieve hulpverleningsmaatregelen, zoals psychologische en juridische hulpverlening, steun van promotoren en meldpunten. Door eerdere negatieve interne ervaringen binnen hun instituut met intimidatie, vijandigheid, toxiciteit en discriminatie hebben ze echter weinig vertrouwen in hun instituut als hulpverlener. Zo vertelt een onderzoeker dat het bijzonder moeizaam verloopt om hulp te zoeken bij haar instituut en dat haar eerdere interne ervaringen vaak niet serieus werden genomen. Een andere onderzoeker gaf zelfs aan schrik te hebben van haar instituut.
Mijn boodschap aan beleidsmakers van hogeronderwijsinstellingen: reactieve maatregelen voor negatieve ervaringen met wetenschapscommunicatie zijn nuttig, maar zonder vertrouwen in het instituut voelen vrouwelijke onderzoekers zich niet veilig om dit te melden. Ook preventieve maatregelen vinden vrouwelijke onderzoekers belangrijk, zoals duidelijke richtlijnen voor wat niet acceptabel is in een wetenschapscommunicatiesetting: “Als dat steeds per situatie wordt bekeken, is dat niet zo goed. Er moeten duidelijke richtlijnen zijn. Dus ik denk dat zo’n deontologische code (gedragsrichtlijnen) misschien wel een goede manier is om dat, inderdaad, op te vangen. Ja, omdat je dan toch een soort meetinstrument hebt waarop je je kunt baseren”
Tijd voor actie!
Naast instituten kunnen ook wetenschapscommunicatie-organisaties bepaalde acties ondernemen, zoals het organiseren van wetenschapscommunicatietrainingen. Die zijn momenteel alleen gericht op het aanleren van strategische communicatievaardigheden: “Die hebben nooit nagedacht over u als persoon; het ging altijd over de content. Over hoe je die communiceert: niet te lang praten, niet te snel praten, en hier ga je omhoog aan het einde van uw zin. Oké, maar kan je ook eens naar mij kijken en zorgen dat ik me beschermd voel”
Wetenschapscommunicatietrainingen moeten dus ook aandacht besteden aan sensibilisering, preventie, bescherming, het omgaan met negatieve ervaringen, training voor omstanders en andere aspecten van discriminatie binnen wetenschapscommunicatie.
Voor de deelnemers van onze studie is het duidelijk: kennisonrecht en getuigenisonrecht tijdens wetenschapscommunicatie aanpakken vraagt om gezamenlijke inspanningen. Niet alleen van instituten, maar ook van wetenschapscommunicatie-organisaties. Aparte maatregelen die niet op elkaar afgestemd zijn, zijn niet altijd even nuttig. Het is hoog tijd dat hogeronderwijsinstellingen en wetenschapscommunicatiediensten de handen ineenslaan. Zodat wetenschapscommunicatie door iedereen op een veilige, prettige en plezierige manier ervaren kan worden, ongeacht je gender, etniciteit of religie. Pas dan kunnen we van vrouwelijke onderzoekers verwachten dat ze zich inzetten als rolmodellen.

Wie ben ik?
Ik ben Seppe van Bladel, een recent afgestudeerde filosoof aan de Universiteit van Antwerpen. Voor mijn masterproef ben ik de wereld van wetenschapscommunicatie ingedoken en werkte ik aan mijn afstudeerproject bij wetenschapscommunicator Julie De Smedt. Ik benaderde wetenschapscommunicatie van een ethisch en sociaal-epistemologisch perspectief, wat uitbolde in een praktische mini cursus over ethische wetenschapscommunicatie en een empirisch rapport over kennisonrecht en wetenschapscommunicatie. Beide documenten zijn te vinden op deze pagina: https://wetenschapscommunicator.be/ethische-wetenschapscommunicatie/
Momenteel werk ik als doctoraal onderzoeker aan de Universiteit van Gent, aan de vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschap en de onderzoeksgroep Bioethics Institute Ghent.
Contacteer me gerust op Seppe.vanBladel@UGent.be of seppevanbladel@hotmail.com als je eens wilt babbelen over dit onderzoek, of voeg me toe op LinkedIn.